Positieve of Negatieve bladhoek

Pijl (3) geeft de echte windrichting aan, de lengte van de pijl geeft de windsnelheid weer. De wind waait pal op het platte vlak van de wiek.
Doordat de wiek draait en zich op de tekening naar rechts toe beweegt zal de wiek de wind voelen volgens pijl (1).
De schijnbare of relatieve windrichting wordt met pijl (2) weergegeven.

Bij een rukwind, pijl (3) wordt langer, zal bij een netgekoppelde windturbine het toerental constant blijven. Pijl (1) blijft even lang.
De schijnbare of relatieve windrichting wijzigt (2). Achter de wiek zullen wervelingen ontstaan en zal de molen afremmen.

Je kan een wiek door middel van vb. veren zich ofwel in positieve ofwel in negatieve zin laten aanpassen om er voor te zorgen dat het maximum ingesteld vermogen niet overschreden wordt en te voorkomen dat een molen op hol slaat.
Bij een negatieve bladverstelling zullen er achter de wiek nog meer wervelingen ontstaan waardoor het rendement zal dalen. De rotor zal zichzelf als het ware afremmen.
Dit uit zich niet in een wijziging van het toerental omdat een netgekoppelde windturbine een constant toerental heeft, maar het vermogen dat via de wieken overgedragen wordt aan de generator zal afnemen.

Bij een positieve bladverstelling zal de wiek gestroomlijnder ten opzichte van de schijnbare of relatieve windrichting komen te staan.
Het vermogen zal dan ook toenemen.